maandag 23 november 2009

Een hele wilde en wel erg valse krokus.


Zolang ik hier op Lesvos woon en de herfst doet weer zijn intrede, maar de zon schijnt en het is prachtig wandelweer, voilá, dan kom ik overal krokussen tegen. Paars, lila, mauve, blauwachtig en wit staan ze als diamanten te schitteren tussen het groen. Met gele meeldraden en 3 lange rode stijltakken. Je vindt ze overal op het eiland, want ze staan niet alleen hoog in de zuidelijke bergen, maar ook in het westen, het midden en in het noorden van het eiland. Zelfs op een noordelijke helling hierachter in Eftalou staan ze in november te bloeien. En elk jaar weer duik ik in de boeken om ze te determineren. En ieder jaar sluit ik teleurgesteld dezelfde boeken, surf rond op het internet, vind tientallen krokussen die er op lijken, maar waarvan de beschrijving niet of niet helemaal klopt. En elk jaar weer kom ik uit op de Valse of Wilde saffraankrokus, de Crocus cartwrightianus Herb., of op de echte saffraankrokus Crocus sativa L. Maar dat kan niet. Want die komen niet op Lesvos voor volgens de deskundigen. Alleen op Kreta. (En rondom Kozani denk ik dan maar, want van een Griekse vriend die daar woont (Macedonië, Noord-Griekenland), krijgen we elk jaar een pakketje saffraan van bij hem uit de buurt).

Welke herfstbloeiende krokussen komen dan wél ‘officieel’ op Lesvos voor? Volgens een Oostenrijkse botanicus is dat alleen maar C.biflorus Mill. En die heeft weliswaar witte en violette bloemen met oranje meeldraden, maar heeft weer een witte keel en de buitenste kroonbladeren hebben 3 donkerder strepen. En dat heeft ‘mijn‘ krokus beslist niet. Een andere, Griekse botanicus houdt het daarom veiligheidshalve op de ‘Egeïsche eilanden’ waar eventueel C.boryi Gay (maar die is wit met witte meeldraden, gele keel en gele stijlen), C.laevigatus B.+Ch. (met eveneens witte meeldraden, maar met een uitgewaaierde stijl en paarse lijnen op de buitenkant) en C.tournefortii Gay (die weer geen violette buitenlijnen heeft, maar wel witte meeldraden, een gele keel en geeloranje uitwaaierende stijlen) voorkomen. Ja, het leven van een krokoloog (of is het krokolist?) is bijna even moeilijk als van een orchidoloog (maar daarover in de lente veel meer…)

Afijn, dan sla ik mijn krokussen maar op als Crocus sieberi ssp.atticus Gay - hoewel dat een lentebloeier is maar het fotootje leek zo sprekend op de ‘mijne’ - en ga over tot de orde van de dag. Maar dit jaar niet. Nu zal ik het ook weten ook: is dit nou de Wilde of Valse saffraankrokus of niet? En zijn al die botanici en krokologen gewoon nooit in november op Lesvos geweest? Want toen wij in Eftalou kwamen wonen, vertelde de boerin hier op het land dat de velden voor ons huis, dus vlak voor zee, vroeger vol stonden met saffraankrokussen. En omdat iedereen ze plukten voor de saffraan, verdwenen ze langzamerhand. En toen een Eftalouse inwoonster en chortadeskundige op een van onze herfstwandelingen meeliep, nou ja, liep, eigenlijk zich bukkend voortbewoog om alle paddenstoelen en chorta* haastig in haar plastic zak te proppen (waardoor zij weer voor 2 dagen met het hele gezin te eten had), kwamen we natuurlijk ook deze krokus tegen. Zonder zich één seconde te bedenken, plukte ze de bloemen en stopte ze in haar tas. We waren verbaasd en eigenlijk ook een beetje gegeneerd; staan er prachtige bloemen in de niet zo bloemrijke novembermaand, worden ze meteen geconfisqueerd. “En waarom?” vroegen we een beetje onthutst. "Voor de saffraan natuurlijk en de heerlijke geur die ze in huis verspreiden" werd er geantwoord. “O.”

Boeken vol over de natuur en bloemen (zoals orchideeën) uit Kreta, Rhodos, de Dodekaneses, Evvia, de Peleponnesos en van de overkant hier, Turkije, maar over Lesvos? Bijna niets, Lesvos is en blijft een beetje een vergeten eiland (en misschien is dat maar goed ook). Alleen boeken en geschriften van vogelaars over vogels* vind je hier in de winkels. Eén Nederlandse vogelaar durfde op het internet zelfs te beweren dat Lesvos qua natuur totaal niet interessant is, omdat dit eiland al duizenden jaren bewoond wordt. Maar ja, vogelaars komen alleen in april en mei en kijken door zo’n zware verrekijker of camera’s met zulke grote telelenzen dat ze alleen maar een héél klein stukje van Lesvos te zien krijgen, namelijk daar waar hun favoriete vogeltje zit: op de rotsen of in het moeras. Vandaar. Ik ben dus overgeleverd aan het internet. En wat leer je dan:

Crocus cartwrightianus Herb varieert sterk in kleur en heeft dezelfde saffraangeur als de echte saffraankrokus, de Crocus sativus L. Deze wilde krokus werd vroeger geoogst voor een inferieure saffraankruiderij. Hij wordt “Wilde saffraan” genoemd omdat deze krokus niet gecultiveerd hoeft te worden om te overleven. Crocus sativus, de Echte saffraankrokus, is steriel en moet regelmatig opgegraven worden om de knollen te splitsen. Deze krokus zal zich vanuit zichzelf dus niet verspreiden in de natuur. De Wilde of Valse saffraankrokus daarentegen is een sterke, kleine arme drommel die zelfs bestand is tegen temperaturen onder nul en die elk jaar weer opduikt om zijn kleuren te showen.”

‘”Varieert sterk in kleur en kenmerken, maar ze hebben duidelijk geaderde kroonbladeren. De bladeren zijn tijdens de (herfst)bloei al aanwezig. De drietakkige lange en helderode stijlen kunnen geoogst worden als saffraan. Men denkt dat Crocus sativus (gecultiveerd voor deze lange 3-takkige stijlen die ver uit de bloem steken, de saffraan), een selectie is van Crocus cartwrightianus en net als Crocus tournefortii s’ nachts openblijft om door nachtvlinders of motten bestoven te worden”.

Dus als u toevallig in Eftalou of Molyvos woont en vannacht een raar schijnsel uit de heuvels rondom de Lepetimnos ziet komen, wees dan gerust, dat zijn geen vluchtelingen maar dat ben ik met een zaklantaarn. En dan leest u volgende week dat ik a) in het ziekenhuis lig met een gebroken been en gekneusde ribben b) dat de bewuste krokus door een schaap of geit is opgegeten c) dat het inderdaad een hele wilde en erg valse krokus was.

• chorta of xorta: zie voorgaande blogs
• ”Birding on the Greek Island of Lesvos”, Richard Brooks, Brookside Publishing; 2Rev Ed edition (4 Dec 1998) ISBN-10: 0952724928, ISBN-13: 978-0952724

dinsdag 10 november 2009

Kastanjes… en een bericht uit de ‘outback’.


Ik ben stevig in de war. Hier op Lesvos (en natuurlijk ook in de rest van Europa) is het herfst. Maar ik kom net uit Australië waar de lente alweer stevig tekeerging. Van 34oC daar naar 8oC graden hier. En het is niet alleen de temperatuur of de koalabeertjes in de tuin, de bontgekleurde regenbooglarkieten en de kangoeroebiefstukken op de barbecue die het verschil uitmaken tussen daar en hier. De lente is een begin, een verlangen naar. Naar wat dan ook. En dat was goed te merken op de flaneerboulevard in de haven van Sydney. Die heet dan ook niet voor niets Darling Harbour…Maar hier op Lesvos is het nat, verlaten en somber. Zoals een herfst natuurlijk ook moet zijn.

En wat doen wij met ons verlangen in de herfst op Lesvos? Dan gaan we naar het in roodbruine kleuren gehulde kastanjebos boven Agiasos waar de kastanjes, en als het even meezit ook de kastanjeboleten, voor het oprapen zijn. In een erg luie bui hoef je alleen maar de deur van je verlaagde Lada-sport te openen, proberen niet te hard te rijden, handschoenen aan voor de stekels, een paar plastic zakken en een blik van blik&veger mee en dan kun je de kastanjes hier zo van de weg naar binnen scheppen. Dit scheppen moet je natuurlijk wel aan je medepassagier(e) overlaten. Zelf moet je proberen een beetje op de weg letten. Ook is er elk jaar een groot kastanjefeest in Agiasos. Want kastanjes en feesten zijn populair in Griekenland en dus ook op Lesvos. Want kastanjes kun je poffen, koken, in brood, toetjes en gebak verwerken. Maar het is ook sinds de oudheid hét middel om van aanhoudende hoestaanvallen af te komen: een handje gedroogde bladeren laten trekken in een liter kokend water. Zeven, zoeten en deze hoeveelheid in 3 delen drinken. Dit aftreksel schijnt ook goed te zijn voor kinkhoest, overvloedig slijm, diarree en reumatiek.

Tamme kastanjes dus, oftewel Castanea sativa Mill*. En die heb ik in Australië niet gezien. Logisch natuurlijk, want het is daar lente en geen herfst. Maar kastanjebomen ben ik daar ook niet tegengekomen. Onderzoek vereist dus. Resultaat: nee en ja. Tamme kastanjes zijn niet inheems in Australië en ze kwamen er tot ongeveer 150 jaar geleden dan ook niet voor. Tamme kastanjes zijn door de Engelsen geplant tijdens de Australische ‘goldrush’ tussen 1850 en 1860. De opbrengst van deze kleinschalige productie werd voornamelijk verkocht op de plaatselijke fruitmarkten. Tegenwoordig zijn er in Zuidwest-Australië en Victoria kleinschalige kastanjeplantages. Tamme kastanjes worden daar dan nu ook langzaam populairder: in de straten van Melbourne zijn ze in de herfst gepoft volop verkrijgbaar. En dat is niet zo verrassend: Melbourne heeft de derde grootste Griekse bevolking in de wereld (800.000) en de grootste buiten Griekenland. Alleen Athene en Thessaloniki hebben een grotere Griekse bevolking. Daarom kun je op de markt van Melbourne niet alleen gepofte kastanjes krijgen, maar ongetwijfelt ook chortapita’s, ouzo, Griekse olijfolie en huilende iconen.

Zijn naam heeft Castanea sativa waarschijnlijk te danken aan de Griekse stad Kastanéia in Pontus, een historische landstreek aan de kust van het Zwarte Meer, (nu Turkije, héél vroeger Griekenland) waar men hem op grote schaal cultiveerde. De Romeinen veranderden zijn naam in Castanea. Het woord sativa betekent gecultiveerd, eetbaar, nuttig of verzadigd.

Nog meer wetenswaardigheden over kastanjes:
Kastanjes bevatten 43% zetmeel, 2.5% vet en 39% water.
Gekookte en gesuikerde kastanjes worden ‘marrons glacés’ genoemd.
Het meel maakt linnen witter en er wordt stijfsel van gemaakt.
Shampoo van de bladeren en kastanjebolsters geeft het haar een gouden gloed.
De schors bevat tannine en met de bloeiende katjes werd tabak gearomatiseerd.
De Romeinen maakten er een soort pap (pollenta) van. Men droogde de kastanjes langzaam boven een open vuur, waarna ze werden gemalen en met melk gemengd.
Kastanjehout is duurzaam en wordt evenals eikenhout gebruikt voor lambriseringen en balken.

•Mill. = Philip Miller (1691-1771), een belangrijke Britse plantkundige. Hij publiceerde een aantal botanische overzichtswerken in de tijd vlak vóór en vlak ná Linnaeus. Daardoor is hij de eerst bekende auteur van een groot aantal botanische namen. Hij wordt geciteerd met de afkorting ‘Mill.’

maandag 5 oktober 2009

Zon, Zeekraal & Zeewier: een bericht uit het Amsterdamse oerwoud.



De wereld is nu écht aan het veranderen. Meestal merk je dat niet zo, maar toen we vorige week in Nederland aankwamen, was dat het eerste wat we zagen: Turkse vrouwen die chorta en walnoten aan het verzamelen waren. Ze klommen zelfs ín de bomen om de walnoten eruit te meppen. Compleet met hoofddoek en lange jurk e.a.. We waren verbijsterd. Kom je van Lesvos waar chorta, of op zijn Grieks ‘xorta’, verzamelen al sinds de oudheid geen hobby maar bittere noodzaak is, moet je er toch even aan wennen dat dit tegenwoordig misschien ook wel voor Nederland geldt. Natuurlijk niet voor bankdirecteuren en managers, maar zeker wel voor een deel van de allochtone bevolking. En met de chorta-verzamelaarsters krijg je er in Nederland natuurlijk ook gratis zon bij. “Zon bij meneel?” Een week in Nederland, eind september, met alleen maar zon… Toen ik nog in Amsterdam woonde kreeg je dat niet.

Chorta is het verzamelwoord voor wilde groenten en kruiden die je uit de natuur haalt. Chortamaffia is het verzamelwoord bij ons voor de (meestal) oudere vrouwen die bijna het hele jaar, met uitzondering van juli en augustus, druk in de weer zijn met de nodige plastic tassen om daar wilde groenten, kruiden en fruit in te verzamelen. Vroeger deed je dat met een mandje. Het liefst zelf gevlochten van de Kuisheidsstruik ofwel Monnikspeper (Vitex agnus-castus L.). En dat verzamelen doen ze soms ook in jouw tuin. Want dat is zo’n beetje de onbeschreven afspraak hier op Lesvos: voor chorta mogen ze elke tuin binnensluipen. Dan moeten ze natuurlijk wél je kool, je uien en knoflook laten staan! Soms vergissen ze zich. Per ongeluk natuurlijk. Vandaar chortamaffia. De vraag is natuurlijk wélke planten en kruiden. Lesvos is gezegend met zo’n 1400-1500 plantensoorten, dus het zou kunnen zijn dat ze door de bomen het bos niet meer zien. Maar dat zien ze wel. Deze kennis is van moeder op dochter overgeleverd, als de dochter tenminste niet allang naar Athene of Thessaloniki is vertrokken om daar te studeren. En waarschijnlijk kun je chorta daar gewoon in de winkel kopen, want een Griek zonder chorta is als een Hollander zonder haring. Zoutloos.

In het boek ‘Ta Xorta’ van Myrsini Lambraki, een Kretenzisch wereldwonder op het gebied van chorta, kruiden, fruit, honing en koken, beschrijft zij zo’n 60 chorta’s waar je de heerlijkste gerechten mee kunt maken, of die je er zeker mee op smaak kunt maken. Helaas is ‘Ta Chorta’ of ‘Ta Xorta’ alleen in het Grieks verkrijgbaar. In mijn bibliotheek (nou ja) staat nog een handvol Griekse chorta- en kookboeken. In al deze boeken heb ik vergeefs gezocht naar zeekraal. Of naar zeewier.

Terwijl dat toch in ongelooflijke hoeveelheden én gratis op Lesvos voorhanden is. Geen enkel recept, geen enkele vermelding. Bestaat hier gewoon niet. En dat terwijl er op het eiland toch genoeg hongersnoden zijn voorgekomen; de laatste was ergens in de jaren zestig. Maar zeekraal of zeewier (of kappertjes by the way) eten, ho maar. Terwijl ik in Amsterdam bij de vistraiteur (ja, visboer kan natuurlijk niet meer, boer, bah, nee hoor, alleen als je een vrouw zoekt! En eigenlijk ook geen vistraiteur maar zeebankettraiteur. Het wordt de hoogste tijd voor het avondvullende tv-programma: Visboer vindt Vrouw.) bakken vol zag met zeekraal en bijna lichtgevend groene zeewier. Toen ik daar ongelovig naar staarde, (kleurstoffen?) kreeg ik een kartonnetje (ja, die van de haring) met zeewier om te proeven. Heerlijk: zacht & toch knapperig, een beetje als taugé, zoet & ziltig, pittig met een hete nasmaak. Of de zeetraiteur er soms sambal bij had gedaan, vroeg ik naïef. “Sambal bij?” zei hij verbaasd, “dat vraag je maar bij de noedeltraiteur. Nee, alleen een beetje olie en sesamzaadjes, snufje suiker”. Nou, ik zou het wel weten als ik in Nederland woonde: wilde groenten en kruiden van de chortamaffia en elke dag haring, zeekraal en zeewier van de zeebankettraiteur. Jeetje, wat zou ik gezond worden…

Zeekraal (Salicornia europaea L.) is een sappige, onbehaarde en vlezige kustplant (tot 40cm hoog) met erg onopvallend bloemetjes achter de kleine bladschubben. Deze bloemen worden door de wind bestoven. De plant heeft geen bladeren, alleen kraalvormige verdikte, gelede stengels en zijstengels, vaak rood aangelopen. De rode plant is ouder. De zeer kleine groene bloemetjes verschijnen in de herfst. Zeekraal is een halofyt: een zoutplant; (Latijnse sal=zout) die alleen in zilte grond kan groeien.
De gehele plant werd vroeger verbrand om de as (ruwe soda) te gebruiken bij de productie van glas (vandaar het oude Engelse woord voor Zeekraal ‘Glasswort’, Glaswortel. Zeekraal werd vroeger ook gebruikt bij het glassnijden en de fabricage van zeep. De as van Zeekraal bevat tot 75% keukenzout, 10% kalium plus jodium en broom.

De sappige, zilte, mineraalrijke stengels kunnen gegeten worden als ze groen en rijp zijn, bijvoorbeeld in salades. Ze kunnen worden ingelegd in azijn maar ook als asperges worden gegeten; gekookt en warm met boter óf koud met azijn. Ooit werden de zaden tot meel gemalen om er zoute broodjes of zoute broodstengels van te bakken.
Zeekraal kan op Lesvos én in mei (groen) én in september/oktober (rood) geplukt worden.

dinsdag 15 september 2009

Een bittere pil


In de Griekse zomer, en die duurt gewoonlijk van half juni tot half september, is het veel te heet om tussen pakweg 9 uur en 18 uur buiten zware arbeid te verrichten. Eigenlijk onzin, dat ‘zware’; élke lichamelijke arbeid is te zwaar in de Griekse zomerzon. Vandaar dat ik dan ook vanmorgen héél vroeg me er toe aanzette om de amandelboom naast mijn raam eens stevig bij te werken. Dit was vorige week al uit de losse hand gedaan door de DEH, het Griekse elektriciteitsbedrijf, (zie ook blog 1), maar al die afgerukte takken voor je raam, met de amandelen er nog aan, is een storende factor bij het nadenken over de zin van het leven.

De amandelen moeten namelijk geoogst worden, de takken opgeruimd en de boom gesnoeid. De takken verbranden mag pas in oktober, wegens het zomerse brandgevaar. Jawel, dat klinkt simpel, maar ik ben vanmorgen niet verder gekomen dan een deel van de boom te snoeien en een paar amandelen te rapen en van de schil te ontdoen. Ik droog ze en sla ze op voor consumptie door mijn wandelaars (tijdens mijn excursie Lesvos Specialities, ofwel ‘Slenteren met Jan’; zie alle andere bloggen). Ik moet er ook nog bij vermelden dat het hier een Prunus amygdalus ssp. amara (Mill.)Webb*. betreft: de bittere amandelboom, die bittere amandelen geeft.

Zoals ik in mijn vorige blog (‘vijgen in de pap’) al opmerkte: een dozijn of meer bittere amandelen naar binnen werken is dodelijk. Terwijl één of twee (verse, niet verhitte) bittere amandelen per dag eventueel zouden kunnen voorkomen dat je kanker krijgt. Daar worden ze in ieder geval wel voor gebruikt. Of om er koek & sopie, marsepein & likeur van te maken. Of om te testen hoe gevoelig mijn wandelaars zijn voor amygdaline, het blauwzuurgas dat in bittere amandelen rijkelijk voorhanden is. Als ze hun tong en gehemelte voelen tintelen, dan zijn ze gevoelig voor amandelen, maar nog niet allergisch. Als ze helemaal niets voelen, hebben ze de amandel stiekem uitgespuwd. Als ze wél allergisch zijn, dan hebben ze altijd een injectiespuit bij zich. Tja, het leven van een Lesvosse Jim Jones gaat niet over rozen. Maar ik dwaal af.

De meeste geneeskrachtige eigenschappen van (zeker bittere) amandelen komen voort uit de aanwezigheid van amygdaline (dat is dan meteen ook het Griekse woord voor de amandel, ‘Amygdaliá’) én prunasine, die in water (en speeksel dus) worden afgebroken en dan cyaanwaterstofzuur ofwel blauwzuur vormen. In kleine hoeveelheden gegeten, stimuleert dit uitermate giftige bestanddeel de ademhaling, is goed voor de spijsvertering en geeft een gevoel van ‘welbehagen’. Dan ben ik op mijn wandeling dus toch goed bezig.

Ook zit in de amandel benzaldehyde en dit geeft de typische amandelgeur, bekend uit de detectiveboeken van Agatha Christie. Grappig is dat ik uitgetest heb dat het één minuut duurt voordat dit blauwzuur werkt. Dat is natuurlijk die ene minuut die een moordenaar nodig heeft om weg te komen van zijn slachtoffer en het ‘plaats delict’.

Er is ook een zoete amandelboom, Prunus amagdalus ssp.dulcis (Mill.)Webb*, maar na 6 jaar bittere amandelen eten hoef je deze ‘snoepjes’ niet meer. Dan ben je namelijk volledig verslaafd aan deze bittere pil.

Dan nog een recept voor mijn aan amandelen verslaafde wandelaars: tomatenflappen met amandelolie a la Yannakis (variatie op tomatokeftedes van Georgina van restaurant Perikles).

3 koppen tomaten, in stukjes (zongedroogde tomaten mag ook, wel eerst weken!)
1 kop bloem
1 ei
1 eetlepel gehakte peterselie, munt en basilicum
1/2 gesnipperde grote ui, anders 1 middelgrote ui.
peper, zout.
Olijfolie om te ‘koken’.
10cc amandelolie.

Tomaten fijnhakken en in grote schaal doen. Kruiden eroverheen strooien, ei & ui erbij, bloem erdoorheen, wat zout & peper erdoor en roeren maar, tot een stevig beslag. Grote opscheplepel vullen met dit mengsel en in de warme olijfolie laten glijden. De olijfolie mag dus niet van het alom bekende merk ‘bad’olie zijn. En ook niet te heet laten worden. In olijfolie kook je, je mag er niet in frituren. Een paar minuten aan elke kant koken tot ze eruitzien als donker brood, eruit halen, uit laten lekken op keukenpapier of in vergiet en opdienen.

Met de amandelolie kun je je lichaam insmeren voordat je deze tomatenflappen gaat eten (goed voor de huid en het helpt tegen spataderen heb ik gelezen), daarna doe je een drupje of wat op de flappen op je bord, want amandelolie is tevens een uitstekend laxeermiddel…

*Mill. = Philip Miller (1691-1771), was een belangrijke Britse plantkundige. Hij publiceerde een aantal botanische overzichtswerken in de tijd vlak vóór en vlak ná Linnaeus. Daardoor is hij de eerst bekende auteur van een groot aantal botanische namen.

*Webb = Philip Barker Webb (1793-1854), ook een Engelse botanicus en reiziger. Hij reisde tussen 1817 en 1818 door Italië, Griekenland en Çanakkale, dat is de streek tegenover Lesvos in Turkije. Op deze reis zal hij ongetwijfeld een amandelboom tegen zijn gekomen en hem Prunus dulcis gedoopt hebben. Daarna reisde hij door Portugal, Spanje en de Canarische eilanden, maar ook door Marokko en Brazilië. En in al deze landen verzamelde hij geologische en botanische specimen. Hij schreef vele boeken hierover en was de co-auteur van het beroemde en grootse ‘Histoire Naturelle des Iles Canaries’ (1836-50), een van de belangrijkste natuurhistorische werken over de Canarische eilanden.

woensdag 2 september 2009

Vijgen in de pap


4e bericht uit het Lesvosse oerwoud| dinsdag 2-9-2009 | Vijgen in de pap

Het is in de tuin, maar ook in de natuur, als boom of plant blijkbaar ‘bon ton’ om als je zaad, vruchten of fruit rijp zijn, daar maar meteen een paar emmers vol van te leveren. Ik sta bekend om mijn overdrijvingen (dat moet voor een goed verhaal), maar ik overdrijf niet als ik zeg dat nadat we hier de tomaten met vrachtwagens vol van het veld hebben zien rijden, en nadat wij (en ook onze vier buren) er tientallen potten tomatensaus en soep van hebben gemaakt, en nadat volgens mij ook heel Mytilini, Londen en Amsterdam aan de Eftaloese tomatensaus zijn gegaan, er nog steeds honderden tomaten op het land liggen te rotten. Nou ja, héél veel, ik bedoel maar. Ditzelfde geldt voor paprika’s, aubergines en courgettes. En nee, daar maak je dan geen saus of soep van natuurlijk! Je zou kunnen zeggen dat onze boer wat minder moet planten, en dat zeggen we dan ook. Maar hij zegt dat het niet uitmaakt of de rest ligt weg te rotten, hup, de tractor er overheen en onderschoffelen die hap. Heb je goede en natuurlijke mest voor de volgende teelt.

Dat dit ook zo gaat met vijgen, denk ik niet. Waar ik ook kijk zie ik vijgen dit jaar: in de tuin, langs de weg, in de heuvels en in de bergen. Overal hangen de bomen vol met grote, groene, blauwe, rode en zwarte vijgen. En rotte vijgen. Vanmorgen gleed ik weer bijna onderuit met de hond, toen ik een groep vijgenbomen passeerde die hun vruchten massaal hadden laten vallen. Dat komt waarschijnlijk omdat het onder en naast deze bomen een paar weken geleden gebrand heeft (zie Hotel-boekenlust: Bijbelse catastrofe) en de vijgen een beetje voorgekookt zijn. En eerder rijp, eerder rot. Als de vijgen van de bomen gevallen zijn, worden ze in oktober verzameld door de ‘chorta-maffia’ (wie dat zijn, leg ik wel eens een andere keer uit) om vijgenstroop van te koken. (zie hotel-boekenlust: Vijgenkoorts) Veel vijgen blijven er dus niet liggen om als mest te dienen, of als hondenvoer in de winter voor de door de Grieken hier op het eiland in de steek gelaten honden. Die kunnen dan nog altijd overleven door olijven en ezel- of paardenstront te eten.

Vijgen dus, Ficus carica L., zijn ongelooflijk gezond. Dat vertel ik op mijn kruiden-wandeling (‘Slenteren met Jan’, officieel Lesvos Specialities, is te boeken via Tui-Molyvos of door mij een e-mail te sturen; als er genoeg deelnemers zijn, loop ik iedere donderdag en zaterdag). Ik vertel verder dat verse vijgen veel gezonder zijn dan gedroogde: één ons verse vijg bevat 80 calorieën, één gedroogde vijg van twintig gram bevat 274 calorieën, dus 1 ons gedroogde vijgen bevat 1370 calorieën. Eigenlijk eet je ook geen vrucht, maar de naar binnen gekeerde bloembodem. En bloemen eten, daar zijn we dol op hier op Lesvos. Kolokitholoeloeda, courgette-bloemen op zijn Nederlands, is ’s zomers zo’n beetje het nationale gerecht hier in de restaurants. Van de Griekse regering moet je tegenwoordig met bloemen gooien op een dansfeestje i.p.v. met borden, maar dat vinden we hier zonde: bloemen eet je.

De mensen die met me meewandelen, komen niet voorbij de vijgenboom zonder een verse vijg geprobeerd te hebben. Ik weiger verder te lopen voordat iedereen er één geproefd heeft, wat een aantal niet durven, daar ze nog nooit een verse vijg gezien of gegeten hebben. Ik vertel hun dan nog niet hoe de (wilde) vijgen bevrucht worden, want als ze dat zouden weten, durft er helemaal niemand meer een verse vijg te eten. Voor degenen die dit wel willen weten, zie de uitleg onder deze blog.

In mijn zakformaatkruidenwandelboekje (hoeveel punten levert dit woord wel niet op met Nederlands scrabble?) ‘Met andere ogen’ schreef ik dat Hippokrates* al 2400 jaar geleden zijn patiënten de vijg voorschreef bij hoestbuien, astma en keel-ontsteking en dat vijgen vocht afdrijven en het lichaam zuiveren. Dat had hij nog niet zo slecht bekeken, want tegenwoordig worden vijgen nog steeds medicinaal gebruikt. Inwendig bij constipatie, pijnlijke keel, bronchiale infecties en een ontstoken luchtpijp. Uitwendig worden ze gebruikt voor aambeien, de bladeren voor zere ogen, het witte vijgensap voor likdoorns en wratten.

En hier is meteen een waarschuwing op zijn plaats: het sap wordt hier weliswaar gebruikt om geiten- of schapenmelk te stremmen, maar het kan de huid ook behoorlijk irriteren (zeker in de volle zon) en zelfs een huidallergie veroorzaken. Als je het sap in je ogen krijgt, moet je je ogen zo snel mogelijk uitspoelen, want het jeukt heel erg.

Zo, laten we weer eens teruggaan naar het eten van vijgen. Je eet de verse vijg uit de boom door ze in het midden open te breken en het zachte binnenste eruit te knabbelen of te zuigen. Of je haalt het schilletje eraf, met duim en wijsvinger, te beginnen bij de punt waar het melksap uitkomt. En dan slok je hem naar binnen. Daarna wrijf je even niét in je ogen! Je kunt ze ook stoven, of tot jam of likeur verwerken, en als smaakje in koffie gebruiken. Je kunt ze meebakken in brood, je kunt ze drogen, je kunt ze in wijn en venkel ( jawel, venkel weer) laten marineren, dan koken en ze vervolgens over yoghurt, pap of ijs serveren. En, terwijl ik toch echt géén fan ben van ‘risogalo’, de Griekse uitvoering van rijstepap, melkrijst, paprijst of rijstebrij, lust ik er dan wél pap van.

Van het onderstaande, eeuwenoude (millennia-oude?) Griekse recept voor een vijgensaus staan bijna alle ingrediënten hier op Lesvos in de buurt van vijgenbomen in de natuur, zo rond eind augustus, begin september. Zoete wijn moet je even kopen, evenals het kaneelstokje en de kruidnagels. De yoghurt maak je snel even zelf van geiten- of schapenmelk, en risogalo, de Griekse uitvoering van rijstepap, melkrijst of rijstebrij, maak je door paprijst (een rijstsoort) in gezoete en gekruide melk te koken.

RECEPT: ½ kilo vijgen (verse of gedroogde), 2 koppen zoete wijn (in de Griekse oudheid was er alleen maar zoete wijn), ½ kop druivensap (vroeger geperst, nu van de sapcentrifuge of als siroop), 1 kaneelstokje, 5 of 6 kruidnagels, de gerapte schil van ½ citroen, 1 theelepel gemalen venkelzaad en/of anijszaad, ½ kilo yoghurt, pap of vanille-ijs, 2 eetlepels geroosterde en gehakte amandelen. Zoete amandelen alstublieft! Als u verse, bittere amandelen gebruikt (en ze niet roostert), is dit een galgenmaal en kunt u dit recept weliswaar maken, maar niet meer navertellen (maar daarover een andere keer of als u niet daarop kunt wachten, gewoon mijn kruidenwandeling boeken). Marineer de vijgen 5 of 6 uur in de wijn met kaneel, kruidnagelen, citroenrasp en venkel/anijszaad. Doe de bovenstaande marinade in een pan en kook dit 5 minuten. Je kunt de saus warm of koud serveren over de yoghurt, rijstepap of ijs. Garneer met de amandelen.

* Wat we van de vijg zien is slechts de buitenkant, het omhulsel van de bloem-bodem. De bloemen zijn verborgen in deze bekervormige en vlezige bloembodem. Dit omhulsel heeft een heel kleine opening naar buiten, waar de bestuivende gal-wespen (Blastophaga psenes) doorheen kunnen. Hun larven ontwikkelen zich in de vrouwelijke bloemen op de bloembodem. Om in deze bloembodem te komen (of er weer uit te komen op weg naar een andere vijg) moeten de wespen een groep mannelijke bloemen rond de opening van de vijg passeren. Ze komen dan onder het stuifmeel te zitten en zodoende is de bevruchting verzekerd.

* Hippokrates (Kos, ca. 460 v.Chr. – Larissa, 377 v.Chr.): ‘de vader van alle artsen’. Deze Griekse arts onderwees zijn leerlingen in het gebruik van kruiden als pijnstiller en geneesmiddel. De aan hem toegeschreven werken worden het ‘corpus Hippocraticum’ genoemd. Nog steeds leggen studenten in de gehele wereld de Eed van Hippokrates af wanneer zij hun artsbevoegdheid krijgen.

En, o ja, volgens Theophrastus kun je vijgenhout gemakkelijk buigen en daarom werd het gebruikt om er theaterstoelen, kransen, hoepels en ornamenten van te maken. Theophrastus (Lesvos 372-287 v.Chr.) was een uitzonderlijk filosoof en botanicus. Hij staat bekend als de ‘vader van alle botanici’ en kwam net als Sappho, de beroemdste Oudgriekse dichteres en ‘moeder van alle lesbiennes’ uit de plaats Eressos op Lesvos. Afijn, het boek ‘de plantis’ van Theophrastus is het oudste bewaarde botanische werk in de wereld. Het beschrijft op systematische wijze een groot aantal planten. Theophrastus wordt beschouwd als de grondlegger van de Botanische wetenschap.

dinsdag 25 augustus 2009

Een ruiker voor de bruid


Om op onze nachtelijke muggenlast en venkel terug te komen; wat venkelbloemen op je nachtkastje leggen, werkt blijkbaar niet tegen muggen! Maar misschien dat als je je insmeert met ouzo, de muggen van je afblijven. En dan krijg je het volgende dilemma: welke van de 47 ouzomerken uit de drankkast zou het beste zijn om je mee in te smeren? En nee, natuurlijk geen Barbayanni, want daarin zit meer anijs dan venkel en hij is ook nog eens te duur om op je huid te smeren. En Pitziladi is te lekker om zo te verkwisten. En misschien wordt je partner ’s nachts dronken van de geur en wat dan… We hebben al eens een ouzotest gedaan, maar dat was voor de smaak. Een nieuwe ouzotest om uit te vinden welke de beste is om je ’s nachts mee in te smeren tegen de muggen… ik weet niet of we dan weer 8 vrijwilligers krijgen (voor uitslag ouzo-test, zie die Griekse suite in hotel-boekenlust: Ouzioterie). Dus maar gewoon een nieuw, duurder anti-muggending gekocht voor in het stopcontact. En zie: geen muggenoverlast meer.

Tijdens het plukken en fotograferen van de venkel vorige week stond een witte, tamelijk grote bloem hinderlijk op de achtergrond, vlak voor de ‘bamiés’ (in het Nederlands Okra, wetenschappelijk: Hibiscus esculentus L.*), letterlijk ‘eetbare’ Hibiscus of Heemstroos, een groente waar de Grieken dol op zijn. Ik was de grote witte bloemen met de 5 spitse slippen en met tussen de bladeren hangende, zeer stekelige doosvruchten natuurlijk wel vaker tegengekomen op mijn wandelingen, maar dacht dat het ontsnapte tuinplanten waren en had er nooit met mijn (sinds ik op Lesvos woon, sterk verbeterde) reukzintuig boven gehangen. Het is ook beter om dat nooit te doen. Want toen ik de plant in de tuin vriendelijk bejegende, kwam er een zeer kwalijke reuk uit de witte, maagdelijke en trompetvormige bloem. En stank betekent ook in de natuur: houdt afstand.

Maar op een nachtelijke ‘My Greek Wedding’ deze week werd er tussen neus en lippen geïnformeerd of ik familiair was met een grote witte plant in de tuin tussen de okra. Men dacht aan een soort lelie en had de bloemen willen plukken voor de ruiker van de bruid. Ik dacht, nou ja, wit, bruid, bloem, misschien een Madonnalelie (Lilium candidum L.), maar toen, nee dat kan niet want die zijn al lang uitgebloeid. Dat kan alleen die Datura* (in het Nederlands: Doornappel) zijn en nee, alstublieft niet in een ruiker voor de bruid…

Want de witte bloemen tussen de okra waren Datura’s. Om precies te zijn: Datura stramonium L. (de L. staat natuurlijk voor Linnaeus, bekend om de straten en parken die in de hele wereld naar hem vernoemd zijn). En toen ik een beetje grasduinde in mijn bibliotheek (nou ja, een beetje overdrijven mag), kwam ik bij Theophrastus (Lesvos 372-287 v. Chr) over Datura stramonium het volgende stukje tegen en ik dacht echt dat hij het over cocaïne had: ‘Als 3/20 van een ounce (1 ounce = 28,35 gram, dus pakweg 4 gram) wordt toegediend, dan wordt de patiënt sportief en denkt dat ie een hele vent is; met een dubbele dosis (8 gram) wordt de patiënt gek en heeft hij waanvoorstellingen; een driedubbele dosis (12-13 gram) is goed voor blijvende krankzinnigheid, en bij een vierdubbele dosis (17 gram) is hij dood!’

Uit nader onderzoek in de ‘meer moderne’ literatuur leer ik dat Datura stramonium, net als het hier ook voorkomende zusje Datura metel, een zeer giftige en narcotische plant is met een hoge concentratie alkaloïden, dat het met name scopolamine bevat in de bladeren en zaden. Bij het drogen ontstaat dan de alkaloïde atropine. En dat wordt blijkbaar gebruikt bij het vervaardigen van drugs en als drugsvervanger. Ook las ik het verhaal dat deze plant in Zuid-Amerika wordt gebruikt om racepaarden sneller te laten rennen, dat Datura gebruikt wordt om sommige geestesziekten te behandelen, dat de plant ook het alkaloïde hyoscine bevat dat werd toegepast als waarheids-serum en om reisziekte te voorkomen. En dat de bladeren van beide Datura’s astmatische krampen verlichten en verdoven bij tandbederf en kleine operaties.

Ook nog gevonden voor Datura: tegen krampen, zenuwaandoeningen, acute manie zoals delirium, zingen, kletsen en angst voor alleen zijn, hallucinaties, acute epilepsie én nymfomanie en het verhelpen van verstijvingen… Eigenlijk dus een zeer goede ruiker voor een bruid, maar dus ook voor de bruidegom. Kortom: eigenlijk gewoon een goede remedie in voor én tegenspoed…

WAARSCHUWING!
Deze plant nooit (voor wat dan ook) gebruiken, want het gebruik van Doornappel kan tot krankzinnigheid en zelfs tot de dood leiden!

*De naam Datura is afkomstig van het Hindi dhatura, en is waarschijnlijk via het Portugees of Arabisch bij deze plant terecht gekomen.

* L. = Linnaeus, Carl Linnaeus en later (in de adelstand verheven) Carl von Linné (1707-1778), Zweeds medicus en botanicus en wat al niet. Linnaeus classificeerde gedurende zijn leven 7000 soorten planten, en hoewel veel soorten inmiddels zijn heringedeeld en hervernoemd, komt men de “L” van Linnaeus nog steeds tegen achter botanische namen.

maandag 17 augustus 2009

Honger!


Vandaag werd ik door hordes muggen om 6 uur uit mijn bed gejaagd. Ik heb natuurlijk wel zo’n anti-muggending dat je in het stopcontact stopt om ze te verjagen, maar dat had ik ’s avonds eruit gehaald omdat het volgens mij niets deed. De vloeistof is na een maand dag en nacht in de elektriek te hebben gezeten nog steeds vol, dus ik dacht, bekijk het maar, en het in de prullenmand gegooid. (het was een Griekse, goedkopere uitvoering van het anti-muggending van Bayer, dus ik had gewaarschuwd moeten wezen).

Maar wat heeft dit allemaal met honger! te maken? We zijn gisteravond vergeten de broodmachine aan te zetten en onze dichtstbijzijnde kruidenier krijgt pas om 9 uur ochtaspero (letterlijk 8 witte?), volkorenbrood op zijn Grieks. Ik zit dit om 6.30 te schrijven. Maar dan zie ik voor mijn neus in de tuin een paar vijgenstruiken staan. Helaas, beiden jonge bomen zonder vijgen. Maar niet getreurd, als ik zo de hond uitlaat, kom ik zeker langs 10 vijgenbomen, en eergisteren op mijn kruidenwandeling Lesvos Specialities, in de volksmond ‘Slenteren met Jan’ genoemd, hebben we voor het eerst dit jaar vijgen uit de bomen gegeten, dus ze beginnen rijp te worden. Zo gezegd, zo gedaan. De eerste 10 vijgen hebben mijn honger gestild, maar daarover volgende keer meer.

Voor de vijgen stonden ook een tiental venkelplanten te bloeien. De Oude Grieken onderdrukten millennia geleden al hun honger door op de bloemen, zaadjes of op de stengels van de venkel te kauwen. En ná de maaltijd dienden de zaden als mondverfrisser. Het is blijkbaar ook een prima plant om een vermageringskuur mee te doen, want de Griekse naam voor venkel is Máratho of Amarathia, beide woorden komen van ‘marainome’ en dat betekent ongeveer zoiets als ‘dunner worden’. De wetenschappelijke naam Foeniculum vulgare Mill. komt echter uit het Latijn en staat letterlijk voor ‘Hooi gewoon’ of ‘hooi voor het volk’. Foeniculum komt van het Latijnse Fenum, ‘hooi’ en vulgare betekent ‘gewoon of volks; voor het gewone volk’. Venkel ruikt dus naar hooi. Volgens wie eigenlijk? Volgens Philip Miller (1691-1771), een belangrijke Britse plantkundige. Hij publiceerde een aantal botanische werken in de tijd van Linnaeus, en bedacht voor zijn beschrijvingen (net als Linnaeus natuurlijk) een groot aantal namen om zijn planten een ‘gezicht’ of ‘reuk’ of kleur’ etc. te geven. Hij wordt geciteerd met de afkorting ‘Mill.’ Geen Engels woord voor molen dus.

Volgens mij ruikt venkel echter gewoon naar Ouzo Mini. En dat laatste is geen afkorting van een oude botanicus maar een ex-Grieks ouzomerk dat Mini heet (het Griekse Epom zetelt nu onder de Franse paraplu van Ricard). Mini is ‘klein’. Waren zij misschien de eersten die het kleine 200 ml. ouzoflesje introduceerden?

Verder lees ik in één van mijn Griekse kruidenboeken dat venkel al genoemd wordt in de ‘Linear B tabletten’, de oudste Griekse vorm van taal, (1450-100 v. Chr.) en dat venkel toen gebruikt werd als offer aan de goden. In ‘Ta chorta’ van Myrsini Lambraki staat dat de naam ‘Marathóna’ uit het Perzisch komt (490 v. Chr.) en in een ander boek dat venkel vroeger ook werd gebruikt als insectenverdelger. Dus resumerend: Offer aan de Goden, Ouzo, Insectenverdelger. Zou venkel dan heel misschien ook werken tegen muggen? Ik ga het vanavond allemaal uitproberen…

Ps1: Over de mythologische, culinaire en geneeskrachtige aspecten van venkel kan ik boeken vol schrijven. In mijn zakformaatkruidenwandelboekje ‘Met andere ogen’ heb ik me ook al moeten beperken tot één pagina. Misschien moet ik deze blog gewoon ‘Berichten uit het venkelse oerwoud’ noemen en u gewoon elke week vervelen met venkelverhalen.

Ps2: Mijn poging om van de bloemen van de Phoenix canariensis, de Canarische dadelpalm een likeur of jam te maken is helaas mislukt. Toen ik gewapend met een mes en plastic zak (dat hoort zo, dat doet de Chorta-maffia ook, daarover ooit later) de boom te lijf ging, bleek dat de wespen de bloemen al volkomen hadden uitgezogen. Het waren nu lege, verlepte hulsjes…

zondag 9 augustus 2009

Liever geen dadels op je bord


Vandaag werd ik door hordes zoemende bijen naar een hoge palmboom gelokt. Deze had twee grote witte bloemtrossen waar honderden bijen, wespen of vliegen omheen daasden. Ik had al van de eigenaresse gehoord dat de vruchten, de dadels dus, van deze palm niet eetbaar zijn, maar dat geldt misschien niet voor de bloemen?

Deze prachtige palmboom (en helaas, geen inheemse Phoenix theophrasti; die is alleen inheems op Kreta en in Zuidwest Turkije en wordt voor de sier aangeplant) is de Phoenix canariensis, de Canarische dadelpalm en de naam zegt het al, hij is inheems op de Canarische eilanden. Buiten dat hij goed staat in je tuin, heb je niets aan deze palm: je tuin ligt vol met verdorde bloemen of kleine bruine dadels, elk jaar moet je weer de lange, stijve en dolkachtige bladeren afzagen waaraan je altijd je handen en kleren openhaalt (als het al niet tot grotere verwondingen leidt, vandaar dat je hier een Albanees inhuurt om dit werk te doen) en eergisteren zag ik dat iemand die in de tuin van een restaurant zat te eten, een grote, bruine knot met een stuk bast en tak eraan, op zijn tafel kreeg. Weg eten op tafel. Hadden die mensen (de eigenaar stond op dat moment net bij het tafeltje met een schaal visjes in zijn handen en zag een beetje bleek, met een schaapachtig lachje gooide hij het stuk boom over de heg) erg veel geluk. Want die visjes (gebakken Gavros) waren overheerlijk, die hadden wij net ook gegeten.

Nee, dan kun je beter proberen om de Echte dadelpalm (Phoenix dactylifera) te planten, dan heb je tenminste eetbare dadels op je bord als zo’n tak afbreekt. Alhoewel. Deze palm is (voor de dadels) in cultuur in het gehele oostelijke Middellandse-Zeegebied, zoals hier aan de overkant (Turkije), maar ook in Marokko, Algerije, Tunesië en zelfs in Zuid-west Spanje.

Het hotel hiernaast heeft er ook een paar staan, maar of die dadels geven betwijfel ik. Om dadels te krijgen moet je mannelijke en vrouwelijke bomen hebben en mannelijke bomen zijn zeldzaam. Om ze een handje te helpen, worden mannelijke bloemtrossen tegen de vrouwelijke aan gehangen en moet de wind ze bestuiven. Ik zie de eigenaar van het hotel hiernaast nog niet zo gauw 30 meter omhoog in zijn palmen klimmen met wat bloemtrossen (met wespen) op zijn rug gebonden. En als hij fatsoenlijke dadels wilt krijgen, moet hij zijn palmen zomers ook nog bewateren en bidden dat er in de winter geen vorst komt. Kortom, een bakje dadels uit de winkel is minder werk en beter voor de crisis.

En je moet natuurlijk ook de ruimte hebben voor de echte Dadelpalm. Deze wordt toch gauw zo’n 30 meter hoog (de Canarische 10 meter), maar als daar de elektriciteitsdraden van de DEH (het elektriciteitsbedrijf hier in Griekenland) overheen lopen, kan ie dat nooit worden. Ieder jaar namelijk komt hier in de tuin een DEH-busje voorgereden waaruit 1 Griek en 2 Albanezen springen, de eerste gewapend met een sigaret, de laatste twee gewapend met een motorzaag en een ladder, en weg is je kersenboom, je pruimenboom of je amandelboom, en dus zeker ook je dadelboom.

Ik zou niet het Lesvosse kruidenvrouwtje zijn als ik geen onderzoek zou doen naar de eetbare of het anderzijds mogelijke gebruik van de palmen hier. Dadels mogen duidelijk zijn (en dus niet die van de Canarische, want die zijn ‘hard, ruw, vezelig, smakeloos, droog en vlezig’, maar blijkbaar wel voedsel voor vogels, wespen en andere insecten). De vezels en de bladeren waren goed voor kleding en dak (nou ja, voor een schuurtje, of als garagebedekking) maar deze palmbomen leveren geen palmolie, kopra, kokosnoten, rotan, suikerriet en raffia. Dus nu moet ik maar eens gaan uitzoeken of je van de bloemen jam of een likeur kunt maken…

De Dwergpalm, (Chamaerops humilis L.) de enige inheemse Europese palm, heeft prachtige trossen witte bloemen en bloeit in september en ook in onze tuin. Deze palm is wel erg nuttig. Nog steeds. Maar daar in september meer over.